De achterkant van psychosociale hulpverlening in de agrarische sector (3)
door Johan Weerkamp
mei 2021
Inleiding
De complexiteit van een familiebedrijf is door prof. Theo Compernolle als volgt samengevat: “in een familiebedrijf betekent gelijkheid niet steeds eerlijkheid. Want in een bedrijf krijg je wat je verdient, is de stelregel. In een gezin is dat anders: je krijgt wat je nodig hebt. Dus moet je in een familiebedrijf zoeken naar een evenwicht tussen gelijkheid, eerlijkheid, verdienste en behoefte” (Compernolle, 2002)
Vrijwel alle agrarische bedrijven zijn familiebedrijven en hebben met deze complexiteit te maken. Familieverhoudingen zijn in een sterk individualiserende samenleving al moeilijk genoeg.
Verhoudingen in familiebedrijven, zeker in de agrarische sector waarin werk en familie zo sterk zijn verweven en de boerderij en de eisen die zij stelt zo dominant aanwezig zijn, vraag om zorgvuldig voelen, denken en handelen. Familierelaties zijn kwetsbaar; het zijn ‘gegeven relaties’, er is veelal sprake van bloedverwantschap en ze zijn onverbrekelijk (Boer, 1994) . In de bijzondere dynamiek in agrarische familiebedrijven speelt de spanning tussen het bedrijfssysteem en het familiesysteem een belangrijke rol. De regels, de afspraken en de verwachtingen in een bedrijfssysteem verschillen van die in een familiesysteem. De eerste zijn vaker geformaliseerd en expliciet geprotocolleerd dan de tweede. In een familie zijn de verhoudingen en de verwachtingen veel meer impliciet en informeel. De relaties in een familie zijn vaak doortrokken van gevoelens van warme onderlinge betrokkenheid en loyaliteit maar ook van angst voor verlies, gekwetstheid, gezien en gehoord worden, gelijkheid, ongelijkheid en gelijkwaardigheid. Deze, soms ambivalente, gevoelens worden waarschijnlijk bedoeld wanneer bedrijfsovername “een emotioneel proces” wordt genoemd (de Snoo, 2021) .
In het eerste artikel in het kader van psychosociale hulpverlening in de agrarische sector heb ik beschreven wat de dominantie en onontkoombaarheid van het boerenbedrijf, vaak aangeduid met ‘boeren is een levenswijze’, betekent voor degenen die er bij betrokken zijn. Ik heb proberen te schetsen dat het voor hulpverleners, begeleiders en adviseurs belangrijk is om inzicht te hebben in de bijzondere karakteristieken van het behoren tot een agrarische familie en het opgroeien in een boerengezin. Daarvoor heb ik het concept The Agrarian Imperative (Rosmann, 2010) belicht en ben ik ingegaan op de duale werkelijkheid van een boer: met een been in de overlevingscultuur en met het andere in de vooruitgangscultuur (Berger, 1994). In een tweede artikel ( “Eerst de koeien, dan de kinderen’) heb ik een hypothese geformuleerd met betrekking tot hechting die zegt dat kinderen die opgroeien op een agrarische bedrijf zich over ’t algemeen stevig en veilig voelen doordat het agrarische familiebedrijf, opgevat als een integraal geheel van familie, plaats, grond, bedrijf en alle leven dat daar voorkomt, die veiligheid met zich meebrengt. Waar het gaat om het aspect mentaliseren, het kunnen invoelen van de beleving van zichzelf en van anderen, is het agrarische gezin minder een goede leeromgeving. De dominantie van het agrarische bedrijf ( ‘eerst de koeien, dan de kinderen’ en ‘achter gaat voor’) veronachtzaamt te veel de behoefte aan verkenning van de binnenwereld van het opgroeiende kind. Zelfreflectie is een minder ontwikkelende vaardigheid.
In dit derde artikel ga ik in op de bijzondere dynamiek die in een agrarisch familiebedrijf bestaat tussen de betrokkenen in specifieke situaties en door de tijd heen. De verstoringen die daar kunnen ontstaan zijn vaak moeilijk te verdragen en leiden tot ongewenste spanningen en soms verwijdering en breuken. Ik heb dat elders wel eens ‘geëscaleerde harmonie’ genoemd; het taboe op het expliciet maken hoe delicaat het thema is. Een constante, vaag en onrustig ervaren ongenoegen, dat moeilijk toelaatbaar is tot het bewustzijn valt misschien ook wel aan te duiden met “dun uitgesmeerde woede” (Gerritsen, 2020)
Agrarisch familiebedrijf: krachtig én kwetsbaar
In de levenscyclus van agrarische familiebedrijven is het proces van bedrijfsopvolging een delicaat proces waarbij existentiële gevoelens aan de orde zijn. Dat is ook het geval bij (gedwongen) bedrijfsbeëindiging of bij ingrijpende veranderingen zoals uitbreiding of omschakeling naar andere teelten, diensten of diersoorten.
De actuele crisis in de verdiencapaciteit van familiebedrijven in Nederland gekoppeld aan de groeiende kapitaalsintensiteit van agrarische bedrijven werken niet mee aan rust en vertrouwen. Prijsontwikkeling van agrarische producten houdt geen gelijke tred met kostenverhoging door de vele maatschappelijke eisen die aan bedrijven worden gesteld en regels, zeker ook investeringen in milieu.
Het is voor agrarische families van groot belang om een bedrijf in stand te houden en voort te zetten, dat volgt uit het in mijn eerste artikel in deze reeks besproken concept The Agrarian Imperative ( Weerkamp, 2021)
Bij bedrijfsopvolging is de grote financiële waarde van met name grond en productierechten in relatie tot de relatief geringe verdiencapaciteit een knelpunt. Voor overdracht van bedrijven in familieverband gelden specifieke fiscale regels waarbij in het schenkingsrecht een uitzondering wordt gemaakt voor bedrijfsvermogen dat in familieverband wordt overgedragen. Deze regeling is in de praktijk beter bekend als verschil tussen agrarische waarde en marktwaarde. Toepassing kan leiden tot het ervaren van ongelijke behandeling en onrecht.
De overdracht van vermogen binnen de familie en voortzetting van het bedrijf over generaties heen, wordt door families beleefd als een grote waarde en een vergroting van de onderlinge band en betrokkenheid. Er zal als gevolg daarvan zorgvuldig rentmeesterschap en beheer worden uitgevoerd en het legt een grote druk op degene die het bedrijf voortzet om te voldoen aan de verwachtingen die de familie op de schouders van de opvolger heeft gelegd. Tegelijk is dat ook een druk waaronder iemand kan bezwijken. Het in mijn tweede artikel in deze reeks ( Eerst de koeien, dan de kinderen) besproken mentaliserend en reflectief vermogen speelt daarbij een rol.
Verschil tussen kinderen
In agrarische families wordt verschil gemaakt tussen kinderen. Dat wekt op zichzelf geen verbazing, het gebeurt in alle gezinnen, maar in agrarische families kan het gaan om verstoring van de familiedynamiek met ingrijpende gevolgen voor familierelaties. Dat verschil wordt expliciet zichtbaar bij bedrijfopvolging.
In lezingen voor boeren en tuinders vraag ik de aanwezigen “wie behandelt zijn kinderen gelijk? Steek uw hand eens op.” Meestal gaat de grote meerderheid van de handen omhoog, om na even wachten aarzelend weer te dalen. De daarbij meest gegeven reactie is “dat wil je als ouders wel, maar bij bedrijfsoverdracht is dat niet mogelijk”. In het gesprek dat daar op volgt wordt meestal de spanning zichtbaar tussen de wens om het bedrijf over te dragen en de behoefte alle kinderen in een gezin te geven wat hen toekomt.
Overdracht van genen, waarden en tradities
Bloedverwantschap is onveranderlijk en onverbrekelijk. Afstamming, wie waren je voorouders, met wie ben je genetisch en historisch verbonden; het zijn voor veel mensen vragen die op een zeker moment in het leven manifest worden. In de klassieke literatuur, waaronder de Bijbel, met name het Oude Testament en in de Koran wordt aan deze fundamentele verhoudingen veel aandacht besteed.1 We denken daarbij aan de verhalen over Kaïn en Abel, de Verloren Zoon en over de handel in het eerstgeboorterecht tussen Jakob en Ezou. Van voorouders ontvang je ook je naam; de familienaam die je de rest van het leven met je meedraagt2. Die naam brengt, zeker als je blijft wonen in de omgeving waar je bent geboren, beeldvorming met zich mee: je bent er een van………….. Dat kan je vervullen met trots of het kan ook een belasting zijn. In elk geval zal je je er toe moeten verhouden 3. Het is een thema dat sinds de neolithische revolutie in het recht en de cultuur een rol speelt. (Schaik & Michel, 2016) (Harari, 2019)
In familieverband, in de stamreeks, worden genen overgedragen die fysieke en psychische kenmerken maar ook afwijkingen en aandoeningen met zich mee kunnen brengen. In families worden ook normen en waarden, cultuurinvloeden, gewoonten en tradities overgedragen. Die kunnen worden gevolgd en overgenomen maar ook afgewezen en geschonden worden. De ‘gebiedende wijs’ behoort tot het pakket dat genetisch, psychologisch en cultureel wordt overgedragen (Rosmann, 2010). Dat verklaart iets van het levensgevoel of de levenshouding van boeren en de onlosmakelijke verbondenheid aan grond, beroep, aan het boerenleven zelf. Door de begin 2017 overleden schrijver John Berger is dat beschreven als het ‘continuïteitsdenken’, dat sinds de industriële revolutie en de Verlichting onder druk staat van het ‘vooruitgangsgeloof’. Dat verklaart volgens Berger ook de vaak ambivalente houding van boeren: groeien naar de ondergang of op hanteerbare schaal het beroep en bedrijf continueren over generaties heen. (Berger, 1994) Het verklaart wellicht ook het spreekwoordelijke boerenconservatisme, dat vaak niet begrepen wordt omdat het ten onrechte opgevat wordt als botte behoudzucht. Dat is een misvatting; er is geen beroepsgroep die zich zo kan aanpassen aan omstandigheden als de agrarische.
De ‘gebiedende wijs’ maakt dat boeren altijd maar doorgaan ( ‘gewoon doordoen’ noemen ze dat vaak zelf) en moeilijk los kunnen laten. Dat leidt er ook toe dat de wens dat het bedrijf voortgezet wordt aanwezig is, zowel bij degenen die het bedrijf voeren, veelal de ouders, als bij overige familieleden, ook als ze niet zelf daadwerkelijk het bedrijf voort willen zetten. Nu horen we de laatste jaren vaak dat ouders het hun kinderen afraden om het boerenbedrijf over te nemen en dat lijkt tegenstrijdig aan het voorgaande. Dat is een begrijpelijke reactie gezien de randvoorwaarden om een renderend bedrijf te ontwikkelen. Ouders willen hun kinderen ook graag gelukkig zien en wensen hen een niet al te zwaar leven. Dat ontraden kan getuigen van veel realiteitsbesef, maar er kunnen m.i. kanttekeningen geplaatst worden bij de schijnbare luchtigheid waarmee een en ander uitgesproken wordt. Het verdriet of de teleurstelling dat het niet tot de mogelijkheden lijkt te behoren kent ook een verdrietige kant waarvoor vaak geen ruimte en erkenning is. Dan wordt het cognitieve dissonantie: een rationalisering van de onvermijdelijke tragiek.
Ook wordt de uitdrukking “beëindigen is ook ondernemen” veel geuit. Dat klinkt logisch en adequaat. Ik beschouw dat als een uiting die past bij de eenzijdige economisch-liberale vooruitgangscultuur (Berger, 1994) en als behorend tot het vertoog van adviseurs, accountants, coaches als legitimering van de tragiek van de massale teruggang van het aantal boeren- en tuindersbedrijven.
Overdracht van vermogen
In een stamreeks, wordt ook vermogen doorgegeven; daarvoor is het erfrecht ingesteld. Bij bedrijfsoverdracht in familieverband is de BOR ( Bedrijfsopvolgingsregeling), fiscale ruimte om onbelast vermogen in familieverband over te dragen, van belang en daarover is veel discussie. (Dekkers, 2013) Er wordt in die regeling verschil gemaakt tussen bedrijfsvermogen en privévermogen. Deze regeling staat op twee manieren ter discussie. In de eerste plaats kan het zo zijn dat familieleden, broers en zussen van de opvolger, het maken van verschil als onrechtvaardig beschouwen. In hun perceptie is het bedrijf van de familie en hebben ze soms ook in hun kinder- en jeugdtijd bijgedragen aan de continuïteit en de waardevermeerdering van het bedrijf. Zij hebben ook een belang bij een evenredig deel van de eventuele toekomstige nalatenschap om hun materiële leven vorm te geven. Dit was en is vaak een taboe en het is voor ouders een kwetsbaar onderwerp; ze willen alle kinderen gelijk of gelijkwaardig behandelen en bij een bedrijfsoverdracht kan dat niet en is die wens strijdig met de wens dat het bedrijf wordt voortgezet. Dat leidt soms tot de neiging om het bedrijfsoverdracht zo weinig mogelijk transparant te laten plaatsvinden. Wat niet weet, wat niet deert. Het effect is dat soms na vele jaren de vage onlustgevoelen over niet geïnformeerd en betrokken zijn bij de andere kinderen, die dat ook niet hebben durven agenderen, er uitingen van ervaren onrecht en achtergesteld opkomen. Die kunnen leiden tot escalatie wanneer daar niet open en zorgvuldig mee wordt omgegaan. Een soms leidt het tot heftige confrontaties en verwijdering. In de praktijk zie ik dat soms nog nadat de ouders zijn overleden. In het familiesysteem is dan de buffer om de ouders te ontzien bij de verstoorde verhouding tussen hun kinderen , verdwenen. Broer en zussen staan dan tegenover elkaar in de rechtbank. (Uitspraak Rechtbank Noord Nederland inzake bedrijfsoverdracht tegen agrarische waarde, 2014)
De tweede manier waarop de regeling ter discussie staat is politiek-maatschappelijk. De BOR is al een aantal malen onderwerp geweest van gerechtelijke procedures met het argument dat deze regeling discriminerend zou zijn. Op 13 juli 2012 oordeelde de rechtbank in Breda onverwacht dat de BOR in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in het erfrecht verkrijgers van niet-ondernemingsvermogen zouden worden benadeeld ten opzichte van verkrijgers van ondernemingsvermogen.
Op 13 november 2013 oordeelde de Hoge Raad dat zij zich niet kan vinden in deze conclusie, noch in de uitspraak van rechtbank Breda en oordeelt dat het internationale gelijkheidsbeginsel niet wordt geschonden door de BOR, omdat aan de faciliteit gerechtvaardigde doelstellingen ten grondslag liggen. Daarna is de uitspraak voorgelegd aan het Europese Hof Voor De Rechten Van De Mens die op 27april 2014 heeft geoordeeld dat de regeling niet discriminerend is. (Zaak tegen de Staat der Nederlanden inzake een discriminerende fiscale regeling, 2014)
Toch kan worden verwacht dat de maatschappelijke discussie over dit thema actueel zal blijven, ook omdat er een brede tendens valt te bespeuren dat de belastingheffing zal verschuiven van inkomen naar vermogen. Dit tegen de achtergrond van o.m. door Thomas Piketty (Piketty, 2014) geschetste toename van ongelijkheid in vermogensposities. Het Ministerie van Financiën heeft in een rapport over herziening van het belastingstelsel, waarin ook versobering van de BOR is opgenomen, al een post van 400 miljoen euro ingeboekt op dit specifieke punt (Financiën, 2020) .
Geen bedrijfsoverdracht is hetzelfde
Over de wijze waarop kinderen bij de continuïteit van een familiebedrijf dienen te worden behandeld en welke plaats ze daarbij hebben, bestaan regionale verschillen. Er zijn regio’s waar een traditioneel, informeel recht heerst waarbij wordt verwacht dat niet-overnemers afzien van het gelijkwaardig delen in het familievermogen om het mogelijk te maken dat één van de gezinsleden, meestal de oudste broer, het bedrijf voortzet. (Cohen, 1970) De voorwaarde is dan wel dat er geen vervreemding van bedrijfsvermogen plaatsvindt voor het bereiken van een bepaalde leeftijd ( bijv. 47 jaar ) Dat brengt met zich mee dat, zeker in streken met relatief grote gezinnen zoals in Twente of Brabant, er een aantal broers en zusters over de schouder van de ondernemer mee kijken. In gebieden, veelal de gebieden op klei, waar van oudsher de productiviteit van de grond hoger is dan elders en ook de gezinnen kleiner zijn (Wichers, 1965), wordt vaak gepoogd de erfgenamen een gelijkwaardig deel van het familievermogen mee te geven. Het zal duidelijk zijn dat het daar makkelijker is, ook omdat er minder vreemd vermogen in de bedrijven zit, dan op zandgrond in bedrijven waar grote gezinnen zijn.
Dekkers (Dekkers, 2013) stelt in zijn onderzoek dat voor overname in familieverband van bedrijven in de agrarische sector er voldoende argumenten voorhanden zijn om de fiscale regeling te laten voortbestaan. Het onderscheid dat gemaakt wordt door de vrijstelling tussen verkrijgers van privévermogen en verkrijgers van ondernemingsvermogen voor de agrarische sector is vanwege het maatschappelijke belang van die sector, te rechtvaardigen. Een ander argument dat wordt aangevoerd is dat bij bedrijfsoverdracht niet werkelijk vermogen beschikbaar komt, maar wordt benut om continuïteit in de onderneming te behouden. Het wordt gezien als de voortzetting van het familiebedrijf door een andere persoon uit de familie. Daar kan tegenin gebracht worden dat de erfgenamen niet in gelijke mate worden bedeeld, wat wel de doelstelling van het erfrecht is, of dat er ongelijke kansen ontstaan om met behulp van vermogen inkomen te verwerven.
Dekkers pleit ervoor om de vervreemdingsclausule te verlengen tot een termijn van vijfentwintig jaar om op die wijze de het argument van de continuïteit van het bedrijf te versterken.
Discriminatie of noodzakelijk verschil in behandeling
Onder deze discussie ligt de principiële vraag of het over te dragen vermogen toebehoort aan een persoon die daarover de vrije beschikking heeft, of dat het bedrijfs- of familievermogen betreft dat doorgegeven wordt. Het heikele punt is dat er altijd leden van de familie worden buitengesloten, al was het maar bij de volgende bedrijfsoverdracht, waarbij de volgende generatie aan bod komt en de broers en zusters van de overdrager al lang uit beeld zijn. Voorheen waren het vooral de vrouwen die buitengesloten werden. Voor de “jongens’ werden vaak inspanningen gedaan, soms zelfs om “ ze allemaal boer te maken”. Het onderscheid werd acceptabel geacht vanuit de gedachte dat de vrouwen wel middels een huwelijk ondergebracht konden worden.
Maatschappelijke ontwikkelingen hebben deze handelwijzen minder acceptabel gemaakt, maar feit blijft dat zonder bevoordeling van de een, en dus met uitsluiting van anderen, bedrijfsovername financieel heel moeilijk rond te zetten is. Individualisering en minder op het collectieve gericht zijn, inbedding in de mores van een liberale economie en de emancipatie van individuen naar assertieve persoonlijkheden, maken dat er spanningen ontstaan. Het gesprek erover wordt als kwetsbaar voor de verhoudingen ervaren.
Jonge ondernemers die het bedrijf van hun ouders willen voortzetten worden geconfronteerd met beide onzekerheden: accepteren mijn broers en zusters dat ik bij de bedrijfsopvolging gebruik maak van de gunstige fiscale regeling én blijft de samenleving het mij mogelijk maken gebruik te maken van deze faciliteit. Deze onzekerheden groeien met de toename van strengere voorwaarden bij de financiering. Dat kan behalve het onzekere toekomstperspectief, toch al moeilijk genoeg vanwege de beperkte rentabiliteit in de landbouw, ook nog het gevoel met zich meebrengen zich te moeten verantwoorden over de keuze nu immers anderen er aan hebben meegewerkt dat je boer kon worden. Ook die mentale druk wordt graag vermeden en is een reden om, ongewild, het proces minder transparant te maken.
Een fatsoenlijke oude dag
Overdragende ouders worden soms vermalen in de dilemma’s. Dat brengt hen er toe minder hun eigen belang onder de aandacht te brengen en doen er alles aan om bij te dragen aan de financiering van het bedrijf, vaak middels een extra lening, of door de overnameprijs op het minimaal aanvaardbare te stellen.
Ik heb in mijn praktijk de laatste jaren steeds vaker gezien dat ouders hun uitgavenpatroon tot een minimum beperken en een zeer laag bestaansniveau hebben. En dat na een leven lang hard werken voor het familiebedrijf. Omdat bedrijfsovername in familieverband een dermate grote betekenis krijgt worden alle kaarten op het financieel mogelijk maken van de overdracht en rendabel voortzetting van het bedrijf gezet. Het leidt soms tot een zeer karig bestaan voor de overdragers tijdens de laatste fasen van hun leven. De constructies die worden gemaakt om rendabele voortzetting mogelijk te maken worden veelal bedacht en ondersteund door accountants. Sommigen vatten hun verantwoordelijkheid breed op door niet alleen het belang van hun primaire cliënt, de overnemer, in ogenschouw te nemen, maar breed te wijzen op de belangen van alle betrokken, niet in de laatste plaats van de financiële ruimte in de laatste levensfasen van de overdragers. Dat zou ook toe kunnen leiden tot de conclusie dat voortzetting van het bedrijf in familieverband niet mogelijk is.
En de derde ‘partij’, de niet overnemende kinderen, ziet zich geconfronteerd met het ambivalente gevoel dat ze heel graag willen dat het bedrijf wordt voortgezet en om te beleven hoe ze zich verbonden voelen, als ‘psychologisch mede eigenaar’ (Weerkamp & Zeinstra, 2013). Tegelijkertijd aarzelen of ze, ten behoeve van de (lieve) vrede wel of niet willen opkomen voor hun eigen belang, zeker als er bij hen zelf behoefte is aan vermogen bij grote ingrijpende levensgebeurtenissen als scheiding en verlies van werk . En sommigen denken dat het gewoon hun recht is om een gelijk deel van het vermogen van de ouders te verwerven. Dat is immers de essentie van het erfrecht? Dit is een gevoel dat in meerdere westerse landen wordt gedeeld. (Baron, 2016) Hun ouders zijn soms wel, maar vaak ook niet in staat geweest hen de middelen te verschaffen om een huis te kopen of een langdurige studie te financieren. Alles was immers gericht op continuering van het bedrijf.
Niet iedereen lukt het om in de emotionele rollercoaster van bedrijfsopvolging op een zuiver zakelijke manier afwegingen te maken. Het is evident dat boerenbedrijven om veel van bovenvermelde redenen beter niet overgenomen kunnen worden. Beter voor alle partijen. Blijkbaar is de dominantie van het boerenbedrijf, het boeren als levenswijze, de ‘agrarische imperatief ‘ (Rosmann, 2010) zo doorslaggevend dat economische wetten getart worden en de irrationaliteit overheerst. In mijn tweede artikel in deze reeks (Eerst de koeien, dan de kinderen ) heb ik aangeduid dat reflectief vermogen dan zeer gewenst is. Dat kan m.i. alleen wanneer er eerst ongeclausuleerd en zonder oordeel aandacht is voor de gevoelens.
Spanningen en het grootboek van geven en ontvangen
Voor verdieping van het denken over verhoudingen in het familiesysteem en intergenerationele overdracht kunnen we te rade gaanbij Iván Böszörményi-Nagy ( kortweg Nagy – uitgesproken als ‘notsj’) Nagy legt in zijn contextuele benadering de nadruk op het grootboek van geven en ontvangen. (Böszörményi-Nagy, 1994) Essentieel voor balans in de verhoudingen in een agrarische familiebedrijf is de vraag hoe wensen, behoeftes en belangen worden gewogen en hoe de interactie daarover vorm wordt gegeven.
Een relatie die door geboorte ontstaat is onverbrekelijk en schept verantwoordelijkheden. Voor een kind, dat afhankelijk en hulpeloos wordt geboren, geldt dat de ouders de plicht hebben het kind te beschermen en te steunen in zijn ontwikkeling. Het is een existentiële relatie. Ouders die een kind het leven geven, het grootste goed, zijn gehouden om aan dat kind te blijven geven om dat leven te ontwikkelen. Daarin verzaken is een ernstig feit en een kind moet er op kunnen vertrouwen.
In een gezin ( familie) is iedereen gerechtigd te krijgen wat hij of zij nodig heeft. In een familie heerst loyaliteit van kinderen aan ouders, naar elkaar en van ouders onderling. Het geven en ontvangen moet in voldoende mate van evenwicht en wederkerigheid plaatsvinden en ieder moet naar behoefte en vermogen zijn rol kennen en manifesteren.
De begrippen legaat en delegaat zijn kernwoorden in deze benadering .
Legaat is datgene, materieel en immaterieel wat ouders aan hun kinderen overdragen, wat wordt ervaren als een verrijking en wat verdienstelijk kan worden gemaakt voor zichzelf en het nageslacht. Delegaat heeft betrekking op verwachtingen die ouders aan hun kinderen opleggen en die kunnen worden ervaren als een belastende opdracht om te voltooien wat ouders zelf niet hebben kunnen bereiken. Het tegen wil den dank boer worden is daar een voorbeeld van.
Bij verstoringen in een familiesysteem met meerdere familieleden, is het betrekken van de context van de familierelaties en de familiegeschiedenis van belang voor beter inzicht. De contextuele theorie kent vier dimensies om naar een situatie te kijken. a. De feiten (gebeurtenissen zoals werkeloosheid, ziekte, dood, leerstoornissen, handicaps) , b. de psychologische betekenis van de feiten, hoe de feiten worden ervaren of beleefd, c. de processen binnen de groep / familie, waaronder de interacties, machtsverhoudingen en manipulaties, de communicatiepatronen, hiërarchie, conflictoplossingsmechanismen en d. de relationele ethiek.
Relationele ethiek
Relationele ethiek heeft betrekking op de inspanning die wordt gedaan om de vragen die zich aandienen eerlijk en billijk op te lossen. Dan gaat het ook om de vraag of, binnen de context van enkele onvermijdelijkheden, er niet is voorbijgegaan aan de behoeftes van alle betrokkenen, iedereen gezien en erkend is en niemand daarin miskend is.
De relationele ethiek is van groot belang in kwesties die spelen in de familiaire en zakelijke verhoudingen in families.
Relationele ethiek gaat over de balans tussen geven en ontvangen, loyaliteit en rechtvaardigheid. Dat wordt ook wel “de ethiek van gepaste zorg en verdiend vertrouwen” genoemd. Dat kan bij de voortzetting van een boerenbedrijf tot ongemakkelijke dilemma’s leiden. Dat is in iedere familiaire relatie aan de orde en zeker ook in een verticale relatie zoals tussen ouder en kinderen. In de asymmetrische ouder-kind relatie kan van het kind niet verwacht worden op te komen voor zijn belang; dat is de verantwoordelijkheid van de ouders. Het is een “gerechtigde aanspraak” ( in de oorspronkelijke tekst van Boszormenyi Nagy heet dat “entitlement” ) op de liefde en de zorg van ouders.
Verstoringen worden soms zichtbaar door de manifestatie van ‘destructief recht”.
Iemand heeft (in de balans tussen geven en ontvangen) niet gekregen wat hem redelijkerwijs toekomt ( aandacht, zorg, vermogen) en zal dit achterstallig recht alsnog willen verhalen. Het gemis richt zich soms op derden, kinderen, partners of de anonieme samenleving. Met name schoonfamilie is een geijkt object voor manifestatie van destructief recht; door het ontbreken van bloedverwantschap is dat veiliger dan het aanspreken van verwandten in de eerste lijn. Men manifesteert dan een “negatief gerechtigde aanspraak”. Het grootboek, de balans van geven en ontvangen moet op orde zijn. Dat kan heel destructief zijn. Deze U-bocht is nodig vanwege de loyaliteit van kinderen naar ouders. Die maakt het vrijwel onmogelijk dat kinderen hun ouders daar rechtstreeks op aan te spreken of voor de rechter dagen op straffe van verwijdering.
Het aspect “intergenerationeel” in de contextuele benadering betekent dat een verstoring zelden alleen betrekking heeft op personen uit twee opvolgende generaties, maar dat er vaak minstens drie generaties bij betrokken zijn. Als ouders zelf te kort zijn gekomen, dan kan het patroon zich in de relatie met de volgende generatie herhalen. Wie kent niet de verhalen over “zo ging het met mijn ouders ook”……. of de heimelijke, soms met onderdrukte gevoelens beladen verhalen over waarom er geen contact meer is met tante zus of neef zo.
Een helende situatie kan worden bewerkstelligd door erkenning en door het mobiliseren van hulpbronnen. De begeleiding daarvan kan in handen zijn van iemand die het beginsel van “meervoudige partijdigheid” hanteert. Dat beginsel wordt ook in de methodiek van de mediation (conflictbemiddeling) omarmt, maar in zeer verstrikte familierelaties komen we er niet met afspraken, toezeggingen en overeenkomsten. Intensieve ontrafeling van de verwarring, erkenning van de behoeftes en herschikken van de posities is onvermijdelijk.
Toegepast op bedrijfsopvolging kunnen we stellen dat er een spanning is tussen wat er economisch en fiscaal mogelijk en ten behoeve van de bedrijfscontinuïteit wenselijk is enerzijds en de ‘regels’, verwachtingen en verlangens die de leden van het systeem hebben anderzijds.
´Gunfactoren´
Naarmate de agrarische bedrijven kapitaalsintensiever worden wordt het feitelijk verschil tussen verkrijgers van ondernemingsvermogen en verkrijgers van privévermogen pregnanter. Als de niet- overnemers dan zelf ook nog te maken hebben met economische tegenslag dan zullen daardoor de spanningen toenemen. De “gunfactoren” die tot nog toe in de meeste situaties aanwezig zijn, zullen dan onder druk komen te staan, omdat bijvoorbeeld de andere niet-overnemende gezinsleden door een scheiding in financiële problemen komen of door ontslag hun inkomenszekerheid verminderd zien worden en een eigen bedrijf willen starten.
Financiering door banken van startende ondernemingen zonder eigen vermogen is niet vanzelfsprekend. In dergelijke situaties wordt dan opzij gekeken naar de wijze waarop het vermogen van het familiebedrijf is doorgeschoven. Als dan blijkt dat van het familievermogen niet veel rest om familieleden te ondersteunen dan is het moeilijk om de overnemer te ‘gunnen’ dat hij of zij tegen gunstige voorwaarden het bedrijf over kan nemen. Zelfs als je wel begrijpt dat dat de enige manier is waarop het bedrijf kan worden voortgezet.
Er zijn een aantal uiteenlopende gunfactoren die in elke specifieke familie of voor een specifiek persoon anders kunnen zijn. Voor sommigen is bijvoorbeeld een belangrijke reden om te gunnen het feit dat het familiebedrijf op die manier in de familie kan blijven. Ook al gaat de formele, juridische eigendom over op één persoon, het voelt alsof het van de familie is. Dat heet dan ‘psychologische eigendom’ (Weerkamp & Zeinstra, 2013). Dat kan ook spanningen met zich meebrengen omdat gevoeld kan worden dat die ‘psychologische eigenaar’ er ook iets over te zeggen wil hebben. Voor de overnemer kan het ook een druk op de schouders leggen alsof hij dankbaar moet zijn voor de geboden gelegenheid.
Zeker als de psychologische eigendom een belangrijke rol speelt in een familie en er tussen broers en zusters verschillen van opvatting bestaan over de manier waarop landbouw wordt bedreven ( te groot, niet duurzaam, niet diervriendelijk, aantasting van hoe boerderij en omgeving er vroeger uitzagen etc.), kan dat tot grote verwijdering en conflicten leiden. Daarbij de fundamentele behoefte aan erkenning en waardering in het geding.
Een belangrijk gunfactor blijkt vaak dat de ouders op of nabij de boerderij hun oude dag kunnen doorbrengen en daar zo nodig zorg en aandacht krijgen. De vaak doorslaggevende gunfactor is dat er pogingen zijn gedaan om ook de andere kinderen naar vermogen bij te staan. Vaak in de vorm van het mede mogelijk maken van een opleiding of bij het verwerven van een woning. Ook het regelen van een goed meerwaardebeding of vervreemdingsbeding 4 geldt als een belangrijke gunfactor.
Deze ambivalente gevoelens worden vaak niet uitgesproken en graag genegeerd.
Totdat er, vaak lang na de feitelijke overdracht, andere oude patronen manifest worden waardoor de sluimerende oude ongenoegens op gaan spelen. Deze hebben vaak te maken met de verstoorde balans tussen geven en ontvangen. De “uitgesmeerde woede” wordt opeens een onverteerbare klodder.
Transparantie en communicatie
Bij alle gunfactoren en bedreigingen van gunfactoren geldt dat transparantie en betrokkenheid van groot belang is. Wanneer de schijn ontstaat dat er onderling zaken worden geregeld waar sommige partijen geen weet van hebben dan ligt wantrouwen op de loer. Het is de verantwoordelijkheid van de overdragende partij ( de ouders) om deze transparantie te bieden en alle partijen te betrekken bij de beslissingen over de regelingen die worden getroffen. Die verantwoordelijkheid wordt niet altijd genomen uit angst dat er zichtbaar wordt dat ouders hun kinderen, tegen hun eigenlijke wens in, niet altijd gelijk kunnen behandelen. Ze vrezen verwijdering tussen de kinderen. Door echter te zwijgen en te verhullen, ontstaat juist die verwijdering.
De diverse ontwikkelingen en standpunten rond het vraagstuk van overdracht van een agrarische bedrijf en bedrijfsvermogen in een verticale familierelatie vragen van de partijen die daar bij betrokken zijn veel inzet en competenties op het gebied van communicatie, invoelingsvermogen en openheid.
Het gesprek daarover is kwetsbaar omdat familierelaties kwetsbaar zijn.
Kwetsbaarheid is iets wat wordt vermeden. Dat is begrijpelijk en legitiem uit het oogpunt van zelfbescherming. Het kan uitmonden in een taboe. Het is aan de eventuele hulpverlener wanneer er leed is ontstaan of aan de coach, begeleider of adviseur in hun ondersteunend werk om betrokkenen te helpen in een veilige sfeer, vanuit een houding van ‘meervoudige partijdigheid’ de impasse te bespreken. Teruggaan naar de fundamentele kwetsing die in een eerdere fase in het familiesysteem, waarbij de balans tussen geven en ontvangen is verstoord, en ‘negatief gerechtigde aanspraken’ zijn ontstaan en loyaliteiten op de proef zijn gesteld, is dan helpend. Aandacht en erkenning voor ervaren miskenning en voor verdriet en boosheid kunnen helend werken.
2 Ook al kiezen vrouwen er soms/vaak voor om de naam van hun huwelijkspartner aan te nemen
3 Zie bijvoorbeeld http://www.oudwinterswijk.nl/nl/tweede- wereldoorlog/omgaan-met-een-foute-grootvader/
4 Vervreemding van de eigendom is niet mogelijk zonder te delen binnen 5 jaar of langer.
Referenties
Uitspraak Rechtbank Noord Nederland inzake bedrijfsoverdracht tegen agrarische waarde, C/17/130666/HA ZA 13-333 (Leeuwarden oktober 22, 2014).
Zaak tegen de Staat der Nederlanden inzake een discriminerende fiscale regeling, 18485/14 (Europese Hof voor de Rechten van de Mens mei 27, 2014).
Baron, M. (2016, oktober 18). When non-farming children think their ‘share’ is unfair .
Farm&Livestock Directory.
Berger, J. (1994). De vrucht van hun arbeid. Amsterdam: de Bezige Bij.
Boer, F. (1994). Een gegeven relatie. Over broers en zussen. Amsterdam: Prometheus.
Böszörményi-Nagy, I. (1994). Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie. Haarlem: de Toorts.
Cohen, M. (1970). Het blijversrecht: een notarieel-juridische studie over het Oost-Nederlandse recht betreffende de vererving en de overgang bij leven van landbouwbedrijven. Deventer: Kluwer.
Compernolle, T. (2002). Succesgids voor families met een bedrijf; een praktische handleiding voor bedrijfsfamilies, familieondernemers, hun familie, hun vertrouwenspersonen, hun advisuers en hun managers. Tielt (B.): Lannoo.
de Snoo, E. (2021, april 3). Nieuwe Oogst Commentaar. Opgeroepen op april 7, 2021, van Nieuwe Oogst.nl: https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2021/04/03/bedrijfsovername-is-een- emotioneel-proces
Dekkers, P. (2013). Bedrijfsovernamefaciliteiten in het licht van de agrarische sector. Tilburg: Tilburg University.
Financiën, M. v. (2020). Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Den Haag: Ministerie van Financiën.
Gerritsen, E. (2020). De terugkeer. Amsterdam: De Geus . Harari, Y. (2019). Sapiens. Amsterdam: Thomas Rap.
Hellinger, B. (2001). De verborgen dynamiek van familieverbanden. Haarlem: Altamira-Becht. Leeuwen, v. L. (2014). De Hanebalken-zelfmoord op het platteland. Amsterdam: Atlas Contact. Piketty, T. (2014). Capital in the twenty first century. Cambridge: Harvard University Press.
Rosmann, M. (2010). The agrarian imperative. Journal of Agromedicine, 71-75. Schaik, v. C., & Michel, K. (2016). Het oerboek van de mens. Balans.
Weerkamp, J., & Zeinstra, T. (2013). Wat de boer niet zegt. Communicatie in agrarische familiebedrijven. Deventer: Kluwer.
Wichers, A. (1965). De oude plattelandsbeschaving. Wageningen: van Gorcum & Comp.