De tijd van mijn zesde tot mijn twaalfde jaar heb doorgebracht op de Emmaschool in Henxel. Opgericht in 1920 en meerdere generaties Weerkamps hebben er onderwijs genoten. Van mijn moeder tot mijn achterneven en -nichten.
De Emmaschool is opgericht in 1920, dus toen kon mijn moeder nog twee jaar christelijk onderwijs genieten. Op haar 12de ging ze van school of en kwam in dienst bij de Scholte van Ratum.
In een overzicht van leerlingen bij de viering van het 75-jarig jubileum in 1995 stond de naam Weerkamp in de top-tien van veel voorkomende familienamen. Er waren 23 leerlingen geweest met de naam Weerkamp. Daarna zijn er nog wel de nodige toegevoegd, tot en met de kinderen van Ad en Leonie.
Op de foto hierboven zie je behalve mijn zusje Annie ( later Ank – derde rij van onderen – vierde van links) en ik ( bovenste rij – 6de van links naast de meester met de worst aan de kaartstok) ook twee nichtjes Joke Weerkamp en Ineke Smit ( ook op de bovenste rij) staan. Op de onderste rij zitten mijn toenmalige vriendjes Bertie Dunnewold en Wim te Raa. ( onderste rij zittend vijfde en tweede van links) Wim te Raa kwam van de scholte Broerink in Ratum. Dat was de eigenaar van de boerderij van mijn grootouders en voor WO2 golden nog in sterke mate feodale gewoonten en gebruiken waar gewone pachters zich moeilijk tegen konden verzetten. Ze moesten altijd klaarstaan om de scholte te helpen, bij nacht en ontij. En Mina van Broerink ( Mina te Raa, de scholtenvrouw) konden heel dwingend zijn. Dat resulteerde er in dat mijn moeder geacht werd om er voor te zorgen dat dochter Marietje te Raa goed naar school en weer terug kwam. Als ze moe was ( het was een zwak en ziekelijk kind) nam mijn moeder haar op de rug. De loopafstand van huis naar school was ruim 45 minuten.
De Emmaschool was een echte buurt- en familieschool. Mijn moeder ging er vanaf 1920 naar toe. Zij was toen 10 jaar en had haar eerste schooljaren op de openbare school in Ratum doorgebracht. Dat was geen onverdeeld genoegen, de meester was een ‘zoepzak’. Als de kinderen zelfstandig moesten werken stond hij in de wc achter in de klas te drinken. Er was een bovenraam in de wc-deur waardoor hij de klassen in de gaten kon houden. De broers van mijn moeder, ome Jan en ome Tinus, gingen al wel jong naar het dorp naar de Wilhelminaschool. Dat was vanaf hun boerderij wel anderhalf uur uur lopen.
’s Winters mochten ze ook een halfuur eerder van school omdat ze anders niet voor donker thuis waren. Ze zaten eerst ook op de openbare school in Ratum, totdat de ‘klompenoorlog’ uitbrak. De boerenkinderen kwamen allemaal op klompen naar school en met klompen in de klas gaf veel stof en modder. Ze moesten op een geven moment de klompen in de gang uitdoen en op kousenvoeten in de klas. Of dat het meest doorslaggevende was om de jongens naar de christelijke school in het dorp te sturen is niet bekend, maar het schijnt een rol te hebben gespeeld. Mijn vader bracht zijn hele lagere schoolperiode door op de Wilhelminaschool in Winterswijk.
Worst
Op de foto boven zie je dat de meesters en de juf een worst vasthouden. De gewoonte was dat wanneer er op een boerderij een varken of een koe geslacht was de kinderen een worst of een stuk vlees of spek meebrachten naar school. Dat werd dan verstopt in de klas. Het liefst op een zo moeilijk mogelijke plek. Voordat de school begon stonden alle kinderen in de rij; van klein naar groot en gingen klas voor klas naar binnen. In de rij werd dan geroepen “worst, worst, worst” en dat was het signaal dat de meester of de juf moest gaan zoeken. Al naar gelang hij of zij dichter bij de verstopplek kwam riepen we “warm, warm…. koud, koud”. De meeste kinderen kwamen van een boerderij. Er was een klein groepje leerlingen die uit het dorp Winterswijk kwamen. Die werden met de bus gebracht en gehaald en dat was om het leerlingaantal op peil te houden. Op de foto staat bijvoorbeeld in de bovenste rij Truus te West die woonde op de hoek Vredenseweg-Kastanjelaan. Haar ouders hadden een klein confectie-atelier. En in het midden staat Annemieke Lieverdink. Zij woonde naast de Zonnebrinkkerk en haar vader was koster en had een schildersbedrijf.
Het meebrengen van producten van de slacht of de jacht voor onderwijzers stamt terug op een heel oud gebruik. Mensen zoals onderwijzers en dominees hadden van de middeleeuwen tot de 19de eeuw een beperkt salaris omdat ze van het aantal leerlingen en gemeenteleden afhankelijk waren. Er was een gemeenschappelijke zorg dat zij die een ‘niet-productief’ beroep hadden ondersteund werden in hun levensonderhoud. Boerderijen waren in tijden van nood altijd een toevluchtsoord of een object dat gedwongen diende om soldaten, vluchtelingen, ontheemden te herbergen, waar de paarden werden gevoed en de oogst werd geroofd door strijdende partijen. Door de eeuwen heen trokken er ook rond Winterswijk, liggend in het grensgebied tussen Munsterland en Gelre, rovende en moordende legers voorbij. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog ( ‘Staatse’ en Spaanse legers), in de Franse Tijd ( Fransen, Pruissen en Kozakken) en in de Tweede Wereldoorlog ( Duitsers, Amerikanen en Engelsen).
Als kinderen vonden we het verwennen van de meesters en de juffen met vlees en worst leuk; het bracht afwisseling en we probeerden het zo goed te verstoppen dat de meester bijna tot wanhoop werd gedreven omdat de les na een half uur nog niet kon beginnen.
Ik ging op 6-jarige leeftijd naar school. De kleuterschool bestond nog niet. Mijn kindertijd vóór mijn 6de jaar heb ik op de boerderij doorgebracht. Het speelterrein was groter dan welk schoolplein dan ook. Ik liep mee met mijn vader en moeder bij hun werk zolang ik niet in de weg liep. Buiten op het erf, in de stallen, op zolder, langs de beek, op het land; er waren uitdagingen genoeg.
De eerste schooldag werd ik achterop de fiets van mijn zus Ineke gezet. Ik geloof niet dat mijn moeder of vader ooit met me mee naar school zijn geweest. Dat gold ook voor Ank ( toen nog Annie); zij heeft wel op de kleuterschool gezeten in het dorp. Dat kon omdat Ineke naar de MULO ging en haar kon halen en brengen. Toen Ank naar de Emmaschool ging werd ze bij mij achter op de fiets gezet. Ik vond dat irritant want als het koud was had ze een maillot aan en die moest dan uit op school en daar moest ik haar bij helpen. De jongens lachten er mij om uit. Stom zusje. Maar Ineke vond mij ook een stom broertje dat mee moest nemen naar school, ook omdat ik naar haar zeggen met andere jongens op de vuist ging. Ik herinner me daar niks van; in mijn beleving was ik juist een verlegen kind.
Speelterrein
Behalve een schoolplein hadden de oudere kinderen ook een fantastisch speelterrein aan de overkant van de weg. Er was een voetbalveldje en je kon er spelen langs de beek. Er is in al die jaren, meer dan 60 jaar, niets veranderd.
Tijdens het spelen bij de beek ben ik er een keer ingekukeld en was drijfnat. Ik moest toen met mijn natte kleren heel hard naar huis fietsen ( 10 minuten) om de kleren te verwisselen. Even de ouders bellen was er niet bij. Dat gebeurde ook niet als er een ongelukje gebeurde en er verwondingen waren. In de vierde klas ( nu groep 6 – ik was 9 jaar) was een meisje uit klas 2 gevallen en waarschijnlijk een gebroken pols of arm. Ze kreeg een theedoek als mitella en werd bij mij achter op de fiets gezet. Ik moest met haar naar de dokter in het dorp. Dat was 5 km., ongeveer 20 minuten fietsen. Waarom ik? Ik was al vroeg groot en stevig en blijkbaar vertrouwde de onderwijzer mij dat toe. Toen we bij de dokterspraktijk kwamen was de dokter er niet. Die reed visites, dat deden dokters toen nog. De doktersvrouw wees ons een bank in de wachtkamer en het duurde een hele tijd voordat de dokter kwam en het kind behandelde. Hoe het verder ging weet ik niet meer en ook niet of ze naar het ziekenhuis moest en hoe ze thuis is gekomen. Ik ben teruggefietst naar school waar alleen de onderwijzer nog aanwezig was. Ik kreeg de complimenten en een mooie poster van een zwart-witfoto van wolkenkrabbers in New York.
Sexuele educatie op het schoolplein
De foto van het plein voor de school klopt met mijn herinneringen. Alleen stonden er in mijn tijd grote lindebomen. Op het plein vond net zo veel educatie plaats als binnen. Op het plein werd ik door mede-leerlingen geïnformeerd dat voortplanting bij mensen, en dan specifiek de bevruchting, bij mensen net zo gaat als bij dieren. Ik weet nog de plek op het plein waar deze mededeling werd gedaan. Ik was er een beetje confuus van. Ik was misschien zes of zeven jaar. Van dieren had ik alles gezien. Dus …… mijn vader en moeder … en dan net zo als de stier en de koe en de zeug en de beer en … honden, katten…? Dat moest even tot me doordringen en het had ook iets ontheiligens. Een schok. Maar tegelijkertijd ook wel weer vanzelfsprekend want ja, hoe anders? Dat wist ik ook niet. Dat de dokter de baby bracht zoals bij mijn zusje? Dat was nou ook weer niet overtuigend. Dus weer wijzer geworden zo tussen tikkertje en voetballen door. Later vond ik achter de lakens in de linnenkast in de slaapkamer van mijn ouders een dik boek getiteld Het volkomen huwelijk – physiologie en techniek, geschreven door dr. Th.H. van de Velde (1926). Daarin stonden tekeningen van de ‘uiterlijke geslachtskenmerken van de vrouw’ en een schema (uitvouwbaar) met ‘schetsmatig overzicht van de houdingen bij den coïtus”. Een nuttige aanvulling op mijn beperkte kennis. Maar het moest wel stiekem bekeken worden ……. (ik heb bij Boekwinkeltjes.nl nog een exemplaar weten te bemachtigen)
Dialect
Toen ik begon op school had ik alleen nog dialect gesproken. Ik kwam niet in aanraking met mensen die alleen Nederlands spraken. Ik hoorde natuurlijk wel elke dag meerdere malen Nederlandse teksten als er uit de Bijbel werd voorgelezen. Mijn taalvorming was wel begonnen voordat ik naar school ging. En ook in de kerk werd natuurlijk Nederlands gesproken. Veel van mijn taalvorming komt uit de kinderbijbel van Anne de Vries. Met illustraties van C. Jetses ( van de oude schoolplaten – o.a. Ot en Sien)
Maar echt Nederlands spreken kon ik nog niet toen ik als 6-jarige naar school ging. In de eerste klas gaf de juffrouw, die zelf uit de buurt kwam en ook goed dialect sprak en daardoor een missertje goed kon begrijpen, me de opdracht een bezem te halen bij de meester van klas vijf en zes. Bij het hoofd van de school dus en de klas met de grote kinderen. Toen ik in de gang stond tussen de beide lokalen kon ik niet meer op het Nederlandse woord bezem komen. Ik had het beeld van het voorwerp in mijn hoofd en het dialect woord ‘bessem’. Ik schaamde me dat ik er niet op kon komen en dan in de klas bij die grote kinderen die mij vast zouden uitlachen in het dialect naar een bezem zou vragen. De schaamte en de verwarring herinner ik me nog levendig; hoe het afgelopen is niet. Misschien was ik er toch nog op gekomen of vonden ze het helemaal niet gek dat zo’n ‘kroasken’ ( klein kind) uit de eerste klas nog niet wist hoe je dat moest zeggen. Het is helemaal goed gekomen met de Nederlandse taal en mij.
EHBO
Op de groepsfoto zie je mij staan naast meester van Nieuwenhuijsen. Die was hoofd van de school in de tijd dat ik in de vijfde klas zat. Het was in mijn herinnering geen goede onderwijzer. Hij had één grote hobby; het Rode Kruis. Hij was vrijwilliger, ik geloof een soort officier, bij het Rode Kruis. Bij officiële gelegenheden droeg hij ook een soort khaki uniform en een baret. Mijn herinnering is dat hij er een soort status aan ontleende die hij van zichzelf niet had. Hij vond ook dat meer mensen een EHBO-diploma moesten hebben en daarom kregen wij als hoogste klassers een Jeugd-EHBO-cursus. We leerden druk- en knelverbanden leggen ( …”let op: bij knelverband met bloed een T op het verband tekenen met je vinger” – dat was om aan te geven dat er iets was afgekneld met stof of een touwtje met een stokje aangedraaid – als het te lang zat dan kreeg je dode ledematen of zo ….) en mond-op-mond-be-ademing. Zo heb ik op 11-jarige leeftijd een Jeugd-EHBO-diploma gehaald. Er werden ook oefeningen gedaan met leden van het Rode Kruis en daarbij mochten wij dan slachtoffer spelen. Harstikke leuk om voor dood te liggen; als het maar niet te lang duurde. Meester van Nieuwenhuijsen kon bevlogen vertellen over het belang van de EHBO en wat er kon gebeuren bij rampen. Alsof morgen de wereld verging.
Meester van Nieuwenhuijsen was op een geven moment overspannen en verbleef een tijd in het Herstellingsoord voor Onderwijzers in Lunteren ( nu Mens en Samenleving aan de Boslaan in Lunteren). Dit gegeven droeg bij aan het beeld en vooroordeel dat hij een beetje bijzonder was. Ik herinner me dat ik ( waarom ik weer) met een pakje naar het postkantoor in Winterswijk moest dat naar meester van Nieuwenhuijsen moest worden gestuurd. Daarom wist ik ook van het Herstellingsoord voor Onderwijzers in Lunteren, dat stond op het pakje.
In de tussentijd werd hij vervangen door een gepensioneerde onderwijzer waarvan ik de naam ben vergeten. Echt een man van de oude stempel met een vest en een jasje. Hij rookte sigaren maar was te zuinig om een hele doos te kopen. Dus werd ik naar de kruidenierswinkel van Sloetjes, 200 meter van school aan de Vredenseweg, gestuurd om een sigaar te kopen. Eén sigaar Agio Gouden Oogst. Koste vijftien cent. De meester gaf me twee dubbeltjes mee en toen ik hem de vijf cent wisselgeld terug wilde geven zei hij ‘koop daar maar een ijsje van een kwartje van”. Altijd hetzelfde grapje.
Groene Kruisgebouw
Ik schreef al dat ik vroeg zelfstandig was en opdrachten kreeg. Ik moest ook zelf zorgen dat ik afspraken nakwam. Zo moest ik op een dag na schooltijd naar het Groene Kruisgebouw in het dorp om een vaccinatie te halen. Waarschijnlijk was dat de herhaling van de BMR (Bof Mazelen Rode Hond)-vaccinatie. Die kregen kinderen als ze 9 jaar waren en dat klopt wel met mijn herinnering. Mijn moeder had gezegd dat ik direct na school om half vier naar het dorp moest fietsen voor de prik. Maar ik ging bij de beek spelen met vriendjes en vergat de vaccinatie. Tot ik er met schrik achter kwam en zo hard mogelijk naar Winterswijk fietste. Waar het Groene Kruisgebouw was wist ik wel want daar gingen we wel naar toe voor de ‘hoogtezon’. Dat was in de winter om extra vitamines op te doen. Er waren grote lampen met ultraviolet licht en dat voorkwam vitamine-D-tekort en daarmee werd ‘Engelse ziekte’(rachitis) voorkomen. Dan moest je in je onderbroek, zo’n grote witte onderbroek die maar eenmaal in de week verschoond werd, en een zwart brilletje op in een zaaltje spelletjes doen of werd je zittend op de grond voorgelezen. Waarom boerenkinderen zoals wij die veel buiten waren en volgestopt werden met rauwe melk daaraan mee moesten doen weet ik ook niet. ( lees ook dit verhaal op Oud Winterswijk )
Toen ik dus hijgend aankwam bij het Groene Kruis-gebouw aan de Weverstraat bleek ik te laat te zijn. De deur was dicht, er was niemand meer. De schrik sloeg me om het hart en blijkbaar was ik toch niet zo stoer want toen ik thuiskwam en het aan mijn moeder vertelde moest ik huilen. Van paniek, schaamte of ongerustheid dat ik nu niet het noodzakelijke prikje zou krijgen? Moeder troostte me en zei dat het wel goed zou komen.
Feest
Bij elke school in de buurtschappen hoorde in de zomer een feest. Zo ook bij de Emmaschool. Nog steeds heeft elke buurtschap, ook al is er geen school meer zoals in Ratum, een feest. Bij ons was dat in augustus. Het was twee dagen, vrijdag en zaterdag, en werd georganiseerd door de Oranjevereniging. Bij elke buurtschap hoorde, en nu nog steeds, een fanfare. Een muziekvereniging met blazers, trommels en xylofoons. Bij de Emmaschool hoorde de Eendracht, opgericht in 1936.
Ik vond het heerlijk om bij de optredens van de Eendracht direct achter de tuba te gaan zitten. Die werd bespeeld door Hietkamp, een boer uit Huppel en die tuba met zijn lage diepe geluid trilde door in mijn borstkast: poeh, poeh, poeperdepoeh….
De eerste dag van het feest werd er verzameld bij school en was vooral op de kinderen gericht. De dag begon met een herdenking bij een in de schoolmuur ingemetselde herinneringsplaquette ter nagedachtenis van de in de oorlog op de Grebbeberg gesneuvelde Hendrik Bruntink. De plaquette zit nu in muur bij de ingang van het schoolplein
Daarna werden we op versierde wagens geladen en dan reden we door de buurtschap. Voorop en achteraan reden jonge mannen op hun paard. De wagens waren versierd met dennengroen, heide en Afrikaantjes en voorzien van slingers van crêpepapier. De muziek liep mee. We gingen naar een boerderij waar koffie en limonade werd geschonken en dan was er ringsteken te paard. Terug bij school kregen we witte broodjes met kaas en ham en krentenbollen. ’s Middags waren er spelletjes zoals zaklopen, sjoelen en stoelendans. Dan begon ook het vogelschieten. Twee dagen werd er een competitie afgewerkt tot er een winnaar was. Die was een jaar lang de koning.
De tweede dag, vanaf zaterdagmiddag was meer een dag voor jonge volwassenen en was weer gevuld met spelletjes en de hervatting van de competitie vogelschieten. Dan was er ’s avonds vaak een toneelstuk op een ander optreden. Dat was niet voor kinderen. Alles werd georganiseerd en verzorgd door vrijwilligers en de Eendracht blies er vrolijk op los.
Behalve het schoolfeest in augustus was er ook jaarlijks een kerstviering op school met alle ouders erbij. Er werd het kerstevangelie gelezen, gezongen en een mooi verhaal verteld en we kregen een sinaasappel, een reep chocolade ( koetjesreep of een Kwattareep) en een leesboekje van W.G. van der Hulst of een andere verantwoorde schrijver.
Schoolreis
We gingen ook op schoolreis. Ik herinner me een reis per bus naar het strand ( Zandvoort?). In de bus stond een melkbus met limonade met een sleef erbij. Ieder kind had boterhammen en voor de gelegenheid ook krentenbollen mee. Ook hadden we een emaille mok met een touwtje om de nek om uit te drinken. Mijn vriendje Bertie Dunnewold dronk zoveel ranja dat hij, eenmaal aan het strand aangekomen moest overgeven. Ik zie nog de oranje kots met daarin stukjes krentenbol in het witte zand.
Blijkbaar zijn we ook eens naar Schiphol geweest. Misschien was het dezelfde dag dat we naar het strand zijn geweest? Dat was wel een hele reis vanuit Henxel heen en terug. Deze foto is uit 1959. En ik sta er echt op ( op de eerste rij helemaal rechts – op de hurken) , net als mijn nichtjes Joke en Ineke en Bertie Dunnewold (helemaal rechts staand naast mij) Hij ziet er nog wel een beetje bescheten uit.
Rapport
Het rapport dat drie keer per jaar werd uitgereikt geeft wel wat inzicht in mijn sterke en zwakke kanten. De tien voor psalmversje was eigenlijk een must. Op het rapport van de meeste kinderen stond een tien voor psalmversje. Elke maandagmorgen werd je geacht een couplet van een van de berijmde psalmen foutloos op te kunnen zeggen. Een kwestie van herhalen zou je zeggen. En een kwestie van motivatie, want wat is er leuk aan het uit je hoofd leren van regels waarvan de betekenis niet echt tot je doordringt? De meeste keren dat ik een beurt kreeg ging het wel goed. Mijn score ligt over vijf jaar tussen acht en tien. Vanaf de tweede klas was het leren van een psalmversje vast onderdeel. Als we uitgaan van veertig schoolweken per jaar zou ik tweehonderd psalmversjes uit het hoofd hebben geleerd. Nu zijn er maar 150 psalmen, dus zullen er van veel psalmen ook meerdere coupletten geleerd zijn of heeft er jaarlijks herhaling plaatsgevonden. Ik weet het niet, maar er zijn er nog wel heel wat die ik nog kan opdreunen. Dat cijfer voor psalmversje was eigenlijk ook een soort score op de braafheidsindex. Als je al niet een couplet van een psalm uit je hoofd kon leren….. Het was een kerncompetentie voor meedoen in het kerkelijk leven wat ons werd aangeleerd. Naast Bijbelse geschiedenis, dat bestond uit het vertellen van Bijbelse verhalen, was dat het onderscheid met openbaar onderwijs. Overigens staat in het rapportboekje wel een vak Bijb.(else) en Kerk Geschied.(enis) genoemd maar daar werden geen cijfers voor gegeven. Wel voor Gedrag en Vlijt. Dat was bij mij redelijk constant, waarbij vlijt, vooral in de derde klas, wat achterbleef bij gedrag. Ik was wel braaf maar een beetje lui.
Het onderwijs was tamelijk eenvoudig, geen bijzondere didactische methodieken, heel klassikaal met een ‘zendende’ onderwijzer. Weinig interactie, orde en discipline en geen audiovisueel materiaal behalve de prachtige schoolplaten van J.H. Isings en Cornelis Jetses.
Was ik een goede, middelmatige of zwakke leerling? Als mijn ouders vroegen hoe het ging op school dan antwoordde ik afwisselend dat ik tot “de beste van de slechten” of tot “de slechtste van de besten behoorde”. Blijkbaar had ik een beeld van mezelf dat ik tot de middelmaat behoorde. Ik vond geschiedenis en lezen leuk en in rekenen was ik niet sterk. Ik herinner me nog dat ik in klas 5 een antwoord moest geven op de vraag hoeveel 5 keer 0 was. Mijn antwoord was 5. Met veel geduld probeerde de onderwijzer mijn denkfout te beïnvloeden. “Kijk Johan, ik heb hier 0 potloden. En dan doe ik er nog 5 keer 0 potloden bij. Hoeveel potloden heb ik dan?” “Vijf potloden, meester”. Ik voelde me erg dom. De tafels van 10 heb ik netjes uit het hoofd geleerd, maar ik had geen gevoel voor getallen. Gaf mij maar een boek. Ik kon me volledig concentreren op de geschreven tekst en ik luisterde graag naar verhalen. Nog steeds.
Augustus 2023